INLEIDING
Ter gelegenheid van de historische evocatie van de 70ste verjaardag van de oprichting van het 5de Bataljon TTr op 24 september 2009 dook even ik in de geschiedenis om sporen terug te vinden van de held die onze geliefde eenheid heeft opgericht. Het is merkwaardig dat Majoor Housiau niet zo bekend is bij ons, TTR’s. De bedoeling van dit artikel is de schijnwerper richten op de eerste Commandant van het 5de Bn TTr, die tevens zijn naam gaf aan het grote complex te Peutie en aan twee straten in Henegouwen: in Montigny-le-Tilleul en in Roux.
Het schrijven van dit artikel werd mogelijk gemaakt dank zij het internet, maar ook dank zij de familie van Majoor Housiau, zijn dochter Christiane en vooral Mijnheer Franz Bonnet, zijn schoonzoon, die mij heel veel documenten en foto’s ter beschikking heeft gesteld. Mijnheer Bonnet heeft Majoor Housiau beschreven als een boeiende man en een zorgzame chef voor zijn manschappen . Hij heeft ook de minst bekende fases in zijn leven willen benadrukken: zijn deelname aan de Eerste Wereldoorlog en zijn verzetsdaden in het Geheim Leger die hem uiteindelijk zijn gevangenschap en zijn dood zullen kosten.
ZIJN STUDIES
Raoul Housiau werd geboren te Courcelles op 14 december 1894.
Zijn studies leiden hem achtereenvolgens van de Lagere School van Roux, naar het Atheneum van Charleroi en naar het internaat van Dinant. In 1912 start hij aan de Universiteit van Gent waar zijn studies onderbroken worden door de Eerste Wereldoorlog.
Op 4 augustus 1914, nog geen 20 jaar oud, biedt hij zich aan als oorlogsvrijwilliger en vraagt om zo snel mogelijk het front te vervoegen. |

|
|
Raoul Housiau met de muts met floche van het 10de Linie |
DE EERSTE WERELDOORLOG
Vanaf de mobilisatie, wordt Raoul Housiau geaffecteerd aan het 10de Linieregiment, samengesteld uit 3 bataljons onder het bevel van Kolonel Verbist. Het Regiment neemt deel aan de organisatie en de verdediging van de Versterkte Stelling Namen (PFN).Het dient opgemerkt dat het dit Regiment is dat aan de wieg stond van het Regiment Ardeense Jagers dat vermaardheid kreeg in 1940. De Vlag van de Ardeense Jagers draagt immers de vermelding “IJzer, Essen, Kortemark, Namur en Dendermonde”, allen verworven door het 10de Linie.
Na de inname van de stad, ontzet het Regiment zich via het gebied tussen Samber en Maas en bereikt met veel moeite Frankrijk op 25 augustus 1914.

|
De 27ste komt het Regiment in Rouen aan per trein en bereikt vervolgens Le Havre op de 30ste. De mannen schepen in op een oud Frans vaartuig “Le Mexico” en vertrekken op 3 september naar Zeebrugge om het leger te vervoegen dat Antwerpen verdedigt. De Eenheid wordt gereorganiseerd te Kontich, neemt deel aan de doorbraak naar Wavre-Ste-Cathérine en aan de roemrijke gevechten van St-Gillis-Lebbeke ( 26-27 september 1914).
Vervolgens is er de historische terugtrekking naar de IJzer op 18 oktober. Het 10de Linie wordt zwaar aangevallen te Keiem en verdedigt tijdens de Slag om de IJzer de streek van Stuyvekenskerke. |
Aan het front van de IJzer wordt Raoul Housiau te Oud-Stuyvekenskerke voor de eerste maal gewond door een kogel in de schouder.
In 1915 wordt hij in het dagorder van het leger vernoemd voor zijn blijk van moed tegenover de vijand.
Bij het stabiliseren van de toestand na de slag om de IJzer, bezet het Regiment de sectoren Nieuwpoort (25-12-1914 tot 20-2-1915), de Drie Grachten (28-2-1915 tot 12-3-1915), Ramskapelle (26-3-1915 tot 17-10-1915), het fort van Knokke (18 tot 27-10-1915), Diksmuide (5-12-1915 tot 10-5-1916) en Ramskapelle (25-5-1916 tot 20-3-1917). Na de overstromingen, bevolen door het Belgisch Leger, bevindt Raoul Housiau zich een tijdje op het gedeelte van het terrein, bekend onder de naam Mijlpaal 16. Dit stuk loopgracht langs de IJzer zal later de beroemde Dodengang worden.
Een tweede, deze keer zeer erge kwetsuur verplicht hem afgevoerd te worden naar Engeland. Zelfs vóór hij volledig is hersteld van zijn verwondingen vraagt hij om terug om zo snel mogelijk het front en zijn kameraden te vervoegen. In 1917 wordt hij benoemd tot Onderluitenant bij het 10de Linieregiment.
Na de oorlog gaat hij naar de Koninklijke Militaire School om te studeren in de afdeling Artillerie-Genie.
Vervolgens werkt hij een vervolmakingsjaar af aan de Universiteit van Luik, afdeling Toegepaste Wetenschappen van het Instituut Montefiore en ontvangt het diploma Elektriciteitsingenieur.
In 1923 gaat hij over naar de Genie.
In 1927 verlaat hij de actieve dienst met de graad van Kapitein en wordt secretaris-generaal van de Elektriciteitscentrales van Henegouwen. Tussen 1926 en 1985 bezat dit bedrijf technische gebouwen, transformatoren, werkplaatsen, een ketelmakerij, een koelinrichting evenals het dok dat toeliet om de steenkool via de waterwegen naar de industriële sites te vervoeren . |

|
Niettemin vervolgt Raoul Housiau zijn militaire loopbaan in het Reservekorps van officieren en wordt Reservemajoor benoemd in 1937. |
Familie foto in 1938. Links naar rechts, zijn dochter Christiane, zijn echtgenote Clarysse, Raoul Housiau, zijn zusters Suzanne en Monique. Op de voorgrond, zijn tweelingbroer René. |
DE TWEEDE WERELDOORLOG



 
|
In 1939 wordt hij terug onder de wapens geroepen. Hij organiseert en beveelt het 5de Bataljon TTr (D.R.I.) in de Transmissieschool te Vilvoorde.
In april 1940, de algemene mobilisatie, wordt hij overgeplaatst naar het 40ste Bataljon TTr om er Commandant te worden voor de ganse duur van de oorlog. |

|

|
Foto’s van de mobilisatie in 1940: majoor Housiau, de transmissiekazerne van Vilvoorde en troepen die zich naar het front begeven. |
VILVOORDE
We hebben een handschrift teruggevonden van een van zijn ondergeschikten, namelijk Korporaal Levacq Robert die het volgende schreef aan de familie Housiau op 15 december 1990:
“Als dienstplichtige van de lichting 1939, werd ik onder de wapens geroepen op 16 oktober 1939 en geaffecteerd bij de Transmissietroepen van het garnizoen te Vilvoorde.
Na 6 maanden opleiding werd mijn eenheid aangeduid om te velde te trekken met uitsluiting van enkele korporaals, waarvan ik deel uit maakte. Ik ben in de kazerne gebleven om opleiding te geven aan de lichting 1940, die een tiental dagen later is aangekomen.
Het eten was er beneden alle peil. De reeds van de vorige dag geschilde aardappelen (gemalen) hadden een niet nader te bepalen kleur. De geur die vrijkwam als men het deksel van de recipiënten (in de vorm van grote vuilbakken) optilde was zeker niet om ons het water in de mond te doen krijgen. Als wij bijvoorbeeld een “stoofpotje” van rode kool kregen, waren de aardappelen roze en de kolen witachtig.
Wat het beddengoed betreft beschikten wij over een strozak en een kussen. Geen lakens, behalve enkele bevoorrechten die lakens mee hadden van thuis. De meesten sliepen met hun broek aan. Resultaat: na enkele maanden waren de strozakken en de kussens in een betreurenswaardige toestand.
Als mijn geheugen mij niet in de steek laat is Majoor Housiau in Vilvoorde aangekomen begin april. Een gebeurtenis die niet ongemerkt voorbij is gegaan omdat hij in hoogst eigen persoon de kamers heeft geïnspecteerd.
Dezelfde dag nog kregen we een strozak en een hoes om het kussen en de matras in weg te bergen. Er werd een nieuwe keuken geïnstalleerd aan de kant van het slaapgedeelte van de kazerne en bevond zich rechtover onze kamer op het gelijkvloers. Het gebouw was blijkbaar zeer recent want we zijn in de kazerne binnengekomen in oktober en na de tradiotionele prikjes en een uitgangsverbod konden we toen “de muur” doen op de plaats van de ramen. Deze nieuwe keukens waren slechts enkele weken in gebruik en wij zaten op de eerste rij om te kunnen volgen wat er allemaal gebeurde.
Toen de korpscommandant rond de middag de “freet” kwam controleren en het boekje ondertekenen duurde dat slechts enkele minuten. Hij lichtte de deksels op van de verschillende kommen die reeds op de grond stonden en klaar waren om op te dienen. Hij rook er eens aan (misschien) en tekende het boek.
Met Majoor Housiau in de kazerne ging het er anders aan toe. Rond de middag trokken ongewone voorbereidingen onze aandacht: er werd een klein tafeltje gedekt met een wit tafelkleedje, borden en bestekken. Toen de Majoor binnen kwam stond iedereen in geef acht: de sergeant-majoor van de keuken, de chef kok en de hele bende. De Majoor stelde zich niet tevreden met te ruiken, hij liet zich een volledige maaltijd opdienen. Het resultaat liet niet op zich wachten. De Majoor werd razend en had zijn woorden niet voorgekauwd: “Zouden jullie dat zelf opeten!”en ik sla de rest over. Dit alles met een stem die geen enkele muur zou kunnen tegenhouden.
Onmiddellijk resultaat: Chef kok verplaatst, de sergeant-majoor 15 dagen kamerarrest en vervolgens een grote verbetering van de gewoontes. Op zondag werden er zelfs voorgerechtjes gemaakt in de refter. Dit heeft zich spijtig genoeg maar twee keer voorgedaan, want toen kwam 10 mei 1940.
Om 4 uur ’s morgens werden we gewekt. We moesten de vertrekken onmiddellijk ontruimen. We hebben ons verspreid in de velden in de omgeving van Vilvoorde. Men heeft toen vrijwilligers gevraagd om de kazerne te ontruimen en alles te laden in vrachtwagens en in wagons die klaar stonden in de buurt van het station. Ik heb toen deel uitgemaakt van een “installatieploeg” die het traject aflegde met de vrachtwagen. De nachtelijke route werd zodanig uitgestippeld dat we ’s morgens in Oostende aankwamen. Het gros van de troepen was al aangekomen met de trein. Toen we ons langs de huizen verplaatsten werden we aangevallen door een vliegtuig. We zochten bescherming langs de gevels. Majoor Housiau kwam aangelopen met de armen in de lucht en riep “Maar G.V.D., schiet er dan toch op”. We hadden maar een geweer “model 1885” en enkele patronen. De nieuwe rekruten hadden dit zelfs niet.
Enkele dagen later hebben we plaats genomen in wagons die ons naar het zuiden van Frankrijk hebben geleid. Na twaalf lange dagen kwamen we uitgeput en uitgehongerd aan in Castres in de Herault.
De officieren logeerden in privéhuizen en de troepen maakten gebruik van een verlaten boerderij op ongeveer 3 km van Castres.
Vervolgens werd ik aangeduid als centralist (beambte aan de telefooncentrale) op de Staf die gevestigd was in het parochiehuis rechtover de kerk van Castres.
Ik logeerde in het centrum van het dorp in de keuken van een weelderig maar verlaten huis. In de andere kamers zaten families Belgische vluchtelingen. De aangestelde kapper van het Regiment had een kamer op het gelijkvloers.
De telefooncentrale, die ik afwisselend overdag en ’s nachts samen met een andere milicien bediende, was gelegen in het personeelsbureel op het secretariaat van het Regiment. Het officierenbureel van Majoor Housiau en Commandant Strubbe, grensde aan ons lokaal.
Ik herinner mij ook nog de dienstwagen van de Majoor. Het was echt een mini-wagentje (type Fiat 200 waarvan de grote lichten achter her rooster van de radiator waren gemonteerd) en men vroeg zich steeds af hoe zo’n corpulent persoon in dit voertuigje kon plaats nemen naast zijn chauffeur. Ik hem hem nooit plaats zien nemen op de achterbank van de wagen.
De dagen gingen voorbij zonder te veel gebeurtenissen. Het werk in de centrale werkte eerder verstrooiend, niet te veel gesprekken en een goede verstandhouding in het bureel. Dit was zeker ook het geval bij de officieren. Ik herinner mij nog de stencils die gemaakt werden om te kunnen “zeeslag” spelen. Steeds weer opnieuw hoorden we “een kruiser gezonken” of “een schot in het water” of enz.
Wij volgden zeer geïnteresseerd de oorlogsgebeurtenissen. Er zijn een paar manifestaties geweest in de straat. Wij wilden terug naar België.
Majoor Housiau deed alles om de gemoederen te bedaren. Er was onder andere een werknemer die zich als journalist uitgaf en vreesde dat alle plaatsen zouden ingenomen zijn bij zijn terugkeer in België. Ik hoor de Majoor nog antwoorden dat hij zich illusies maakte over het soort leven dat wij zouden leiden onder de bezetter.
Toch werd er beslist om het nodige te doen om het Regiment te repatriëren. Een eerste detachement vertrok als voorwacht met als opdracht uitleg te geven over de terugweg en de doortocht van de bezette zones.
Wat ons betreft werd het vertrek vastgesteld op 14 augustus. Rond 4 uur ’s morgens was iedereen samengebracht. De rekeningen waren afgesloten, een gedeelte van de demobilisatie-vergoeding uitbetaald (de rest ervan heb ik nooit gezien - zie bijlage) en de voertuigen van de Franse spoorwegen voorbehouden. Eens het eten uitgedeeld, werden we geïnspecteerd door de majoor. Volgens hem leken we al te veel op militairen. Hij liet dan ook de ransels afzetten en konden we slechts een kleine bedelzak behouden met een drinkbus en wat eten. De afstand van Castres tot Sommières (± 20 Km) werd te voet afgelegd, waarna we plaats namen in de spoorwagens die voor ons waren voorzien achteraan de trein. Daar zijn we in gebleven tot in België. De reis verliep tamelijk snel tussen Sommières en Parijs. Als bij toeval heb ik, tijdens een kleine treinstop in het station van Libourne, de zuster van mijn vader en haar moeder kort gezien. Wat een schok voor mij die sinds 10 mei zonder enig nieuws was van de ouders. Spijtig genoeg heb ik echter hun aandacht niet kunnen trekken.
Het omtrekken van Parijs heeft bijna een ganse dag geduurd, waarna het met horten en stoten (wegens de talrijke vernielingen tijdens het laatste gedeelte van de reis) verder ging tot onze aankomst in Brussel op zondag 18 augustus 1940. Aangezien ik op dat ogenblik in Manage woonde ben ik afgestapt in het station van Mons en heb mijn reis voortgezet per tram. Daarna heb ik niets meer vernomen over deze compagnie.”
15 december 1990
Getekend: Levacq Robert
De schrijver heeft aan deze brief twee bijlagen toegevoegd:
- Een attest, ondertekend door Majoor Housiau, Commandant van het 40e Regiment Transmissietroepen, stellend dat Korporaal LEVACQ Robert L.G.van de Cie 1 Tg/40 R.T.T.R. rechtmatig werd gedemobiliseerd op 15 augustus1940, doch de volledige demobilisatievergoeding van 500 Belgische Franken niet heeft ontvangen, maar slechts een voorschot van 144 Fr. Het document werd opgesteld op 4 augustus 1940 en voorzien van de Korpszegel.
- Een verlofbrief voor onbepaald verlof beginnend op 15 augustus 1940, op naam van Korporaal Mil 39 LEVACQ Robert Luc Ghislain om er van te genieten in Manage Albert I laan nr 7 –District van de Rijkswacht van La Louvière, kanton van de Rijkswacht van Manage. Het document is gedagtekend 14 augustus 1940 en ondertekend door Majoor HOUSIAU en voorzien van de Korpszegel van het 40e Regiment Transmissietroepen.
_______________________________
Einde mei 1940 krijgt hij het bevel om zich met zijn troepen naar Frankrijk te begeven.
In augustus 1940 stelt hij alles in het werk ten einde de toelating te bekomen om met zijn troepen naar België te mogen terugkeren.
Hier moet er toch wel de nadruk op gelegd dat Majoor HOUSIAU in alle discretie de terugkeer per trein van zijn eenheid naar België zal organiseren. Dit was geen eenvoudige opdracht omdat achtereenvolgens dienden zowel de Vichy-grens en als de Belgische grens dienden overschreden. Het uiteindelijke resultaat was dat al zijn manschappen huiswaarts konden keren zonder als krijgsgevangenen naar Duitsland te worden gestuurd.
DE WEERSTAND
Hij vervoegt dan de weerstand (Geheim leger zone I C-20) en organiseert de ontsnappingsroutes voor de Franse krijgsgevangenen die uit Duitsland wisten te ontsnappen. Op 24 januari 1942 wordt hij aangehouden en als gijzelaar opgesloten in Leuven. Na zijn vrijlating beslist hij om actief door te gaan met zijn activiteiten in de weerstand. Hij wordt verklikt, terug aangehouden in 1943 en ditmaal opgesloten in de kazerne van Charleroi. Op 23 mei 1944 wordt ingenieur Raoul HOUSIAU als politiek gevangene overgebracht naar Duistland. Hij maakt deel uit van konvooi nr 54644 dat de gevangenen vanuit Brussel naar Weimar-Buchenwald brengt en van daaruit naar Northausen-Dora.
Dora was een kamp dat aanvankelijk afhing van het kamp van Buchenwald en oorspronkelijk een “ kommando” genoemd. Het werd gesticht in 1943 ,maar wordt later zodanig belangrijk dat men het als een eigenmachtig kamp gaat beschouwen, hetgeen het dan ook daadwerkelijk wordt in oktober 1944.Aanvankelijk is het kamp een onderaardse fabriek die de nazi’s moet toelaten om de vervaardiging van hun geheime wapens te beschermen. Meer in het bijzonder wordt de definitieve organisatie van Dora beslist na de verwoesting door de luchtmacht van het R.A.F. van de basis van Peenemünde, waar de V1’s werden vervaardigd. |
 |
Deze fabriek vervaardigde de befaamde “ geheime wapens” V1 en V2 die Hitler had moeten toelaten de oorlog te winnen. Het zijn kleine,met springstof volgeladen, vliegtuigen en dus de voorlopers van de huidige raketten. De nazi’s kiezen er de tussen de kleine steden ELLRICH en NORDHAUSEN gelegen heuvel van KOHNSTEIN voor omdat de onderaardse gangen er reeds gegraven zijn. Alles gebeurde er in de grootste geheimhouding. |
DORA
De eerste weggevoerden kwamen aan in DORA op 25 augustus 1943. De fabriek had de vorm van een grote tunnel die zich doorheen het inwendige van de heuvel slingerde. DORA is echter geenszins een zachte meisjesnaam, maar staat voor de afkorting van “ Deutsche Organisation Reichs Arbeit” .Het leven had er echt niets poëtisch, zoals blijkt uit de volgende beschrijving door een Belgische overlevende uit deze hel.

|
“Aanvankelijk werd deze tunnel gegraven, vergroot en ingericht zonder gereedschap, maar louter met de blote hand. Vervoer van stenen en machines gebeurde in de meest erbarmelijke omstandigheden. Het gewicht van de te verslepen apparatuur was dusdanig dat de arbeiders, die reeds alle krachten of energie verloren hadden en nog slechts uitzagen als levende geraamtes, vaak onder hun lasten bezweken. Het met ammoniak bezwangerd stof brandde in de longen. De voeding volstond nauwelijks om in leven te blijven. De gedeporteerden zwoegden 18 uur per dag (twaalf uur werken en zes uur formaliteiten en controles). Men sliep er ter plaatste in de tunnels. De 1024 gevangenen konden, volledig uitgeput, enkel wat rust vinden in een van de, over een lengte van 120 meter, vier hoog gegraven holtes. De gedeporteerden zagen het daglicht slechts éénmaal per week ter gelegenheid van het zondagsappel. |
Alle slaapholtes waren voortdurend bezet: de nachtploeg verjoeg de dagploeg en omgekeerd. De verlichting bestond uit zeer zwakke elektrische lampjes waarvan de afgeworpen schaduwen bovendien van aard waren om nachtmerries te veroorzaken. Drinkwater bestond niet. Men wierp zich op elk plaatsje waar men water kon vinden en waar, bijvoorbeeld, druppel per druppel condensatie zich opstapelde. Omdat het verboden was om ondrinkbaar water te drinken, slobberde men water en modder op telkens de SS-bewakers ons de rug hadden toegekeerd. |
In de tunnel waren koude en vochtigheid bijzonder hevig. Het water dat afdroop van de wanden veroorzaakte voortdurend een klamheid om van te walgen. Verkleumd als we waren hadden we de indruk dat onze uitgemergelde lichamen levend beschimmelden. Sommige gevangenen werden gek en, naarmate de installatie vorderde, begaven van anderen langzamerhand de zenuwen. Een van de voornaamste oorzaken van deze gemoedsstoringen was het overheersend ongehoord gedruis veroorzaakt door het, in de gesloten tunnel, onophoudend weergalmen en echoën van het lawaai van de machines, van het gehamer van de pneumatische boren, van het akelig geklep van de locomotiefklok en van de niet aflatende ontploffingen...Geen sprake van verwarming of luchtverversing en niet de minste gelegenheid om zich te wassen.
De dood loerde op ons via de koude en de gevoelens van verstikking en verkwijning waarvan we doordrongen waren. Wat de toiletten betreft, deze bestonden uit tonnen waarvan het bovenste was verwijderd en vervangen door een plank. Zij bevonden zich aan elk uiteinde van de rijen slaapholtes. |

|
 |
De SS sloegen de gevangenen. Alles werd geofferd aan het rendement. Het lot van het derde Reich hing er immers van af. De SS gehoorzaamden. Zij toonden zich overijverig en overtroffen zich in wreedheid en kunst van het pesten. Het aantal slachtoffers? Zonder belang! Het was zielig om te zien hoe,’s morgens, een menigte zich aan het einde van de tunnel verzamelde hopend op een geneeskundig onderzoek. In de afgrijselijke stank van de verrotting die het ontbindingsproces aankondigde, hoopten deze zombies op een hulp die helaas niet komen zou. Zij crepeerden daar uit fysiologische ellende,niet meer de moed hebbend om barmhartigheid af te smeken, terwijl de vrachtwagens van de lijkverbrandingovens uit Buchenwald zich klaar maakten om hen te komen opladen. Onophoudelijk hoopten de lijken zich op. De talrijke nieuwe aangekomenen vervingen de stervenden tot zijzelf er het leven zouden verliezen.”
Er waren zestigduizend gedeporteerden in Dora. Dertigduizend zouden het niet overleven.
Op 11 april 1945 werd het kamp bevrijd. Tot op het laatste ogenblik vielen er slachtoffers. Er moet worden op gewezen dat DORA bevrijd werd door het 6de bataljon fuseliers dat, na te hebben deel genomen aan het Ardennenoffensief en het oversteken van de Rijn, het eerste Belgische bataljon was dat het Duitse grondgebied binnendrong. Na de oorlog legden de Amerikanen beslag op de technische kennis van de nazi’s. De nazi Wernher Von Braun werd daarna in de VS de grondlegger van het ruimteonderzoek.
ZIJN DOOD
De omstandigheden van de dood van majoor HOUSIAU zijn niet nauwkeurig gekend. Men weet wel dat hij overleed in de morgen van 1 februari 1945.Men kan zich nauwelijks zijn lijdensweg inbeelden tijdens zijn verblijf in DORA.


|
Om hem te gedenken werden afscheidsplechtigheden georganiseerd.
Ik ben verheugd dat de kinderen deelnemen aan goede werken... Soms kan ik stampvoeten bij het mij opgesloten voelen, daar waar zoveel andere zaken te doen zijn en zoveel lijden te lenigen is. Maar ik voel me kalm en tracht er het beste van te maken. Vooruit en kop omhoog! Goede moed,veel geduld, altijd fier vooruit! De dageraad van de vrijheid is nabij...
(Uittreksel uit zijn briefwisseling)
Ik heb geleerd om zijn hoge kwaliteiten als chef en als mens te waarderen.
(Brief van zijn aalmoezenier)
Ik zal aan hem de herinnering bewaren van een chef waaronder men met dankbaarheid en toewijding wilde dienen.
(Een van zijn officieren)
Het was een van de meest complete mannen die ik heb ontmoet. Ik heb hem gebruikt daar waar hij grootse dingen kon verwezenlijken op een wijze die hij alleen kon bereiken. Het heeft mij niet verwonderd te vernemen hoe hij tot op het laatste zijn kwaliteit van Belg en van Belgische officier begrepen heeft.
(Zijn generaal) |
Hij is gestorven voor zijn ideaal:”DIENEN”.
Onder zijn eerder nors uiterlijk verschool zich een bijzonder gevoelig hart.
Hij hield op een eenvoudige maar oprechte manier van zijn meerderen, zijn collega’s, zijn ondergeschikten en zijn familie. Steeds gaf hij zich totaal aan iedereen zonder er iets voor terug te vragen. Daarom ook laat hij alom een grote leegte achter. n 1997, tijdens een plechtigheid in Peutie, beschreef zijn schoonzoon hem als volgt:
“ Hij was constant bezorgd om de veiligheid van de manschappen onder zijn bevel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat geen enkele onder hen in 1940 in gevangenschap is gestorven. De voorzitter van het Geheim Leger Ed. Franckx, heeft mij toevertrouwd gelukkig te zijn geweest onder zijn bevel te hebben gediend.
Het zou echter verkeerd zijn te denken dat hij vermetel was. Zo heeft hij vaak vrees en angstgevoelens gekend wanneer hij de Maas moest oversteken met geallieerde piloten. Ook was hij niet verstoken van humor want, zo hij ’s nachts pijlers liet opblazen, haastte hij zich om, als ingenieur van de Unie van de Elektrische Centrales van Henegouwen, deze sabotage ’s anderendaags aan de Duitsers te melden.
Misschien zal men ooit op een of andere begraafplaats zijn radiozender, of wat er ten minste van overblijft, die hij enkele dagen vóór zijn aanhouding verstopte, terugvinden.
Moed en humor, energie en patriottisme.. We zijn dankbaar dat U deze deugden, door het eren van zijn |